Centrum voor de Sociale Leer van de Kerk - CSLK






RSS en Delen

link naar de RSS Feed van de laatste nieuwsberichten meld deze pagina op Twitter meld deze pagina op Facebook

Encycliek Lumen Fidei

Het licht van Gods gelaat schijnt door de gezichten van mijn broeders en zusters

gepubliceerd: vrijdag, 5 juli 2013
Encycliek Lumen Fidei

Paus Fran­cis­cus publi­ceerde op 5 juli zijn eerste En­cy­cliek Lumen fidei. Deze En­cy­cliek verschijnt binnen het kader van het Jaar van het Geloof. Hij draagt feite­lijk het stempel van twee auteurs, paus Bene­dic­tus XVI en paus Fran­cis­cus. Paus Fran­cis­cus schrijft dat Bene­dic­tus XVI een bijna volle­dige ontwerp­tekst gereed had. Paus Fran­cis­cus heeft er enkele bijdragen aan toe­ge­voegd.

Met deze En­cy­cliek wordt de reeks over de zo­ge­naamde theologale deug­den geloof, hoop en liefde afgerond. Bene­dic­tus XVI publi­ceerde in 2005 Deus Caritas est over de liefde en twee jaar later Spe salvi over de hoop.

De En­cy­cliek is geti­teld: ‘Licht van het geloof’ Het licht van het geloof is, aldus de paus, uniek omdat het elk aspect van het men­se­lijk bestaan verlicht. Zo’n mach­tig licht komt niet van ons­zelf maar van God. Het geloof komt voort uit een ont­moe­ting met de levende God. Vanuit deze visie bespreekt de paus in vier hoofd­stukken ver­schil­lende aspecten van het geloof.

Het eerste schetst het heils­his­to­ri­sch kader van het geloof. Abraham is de vader van het geloof. Hij gaat in op Gods roe­ping zijn vaderland te verlaten en een nieuwe onvoor­ziene toe­komst tegemoet te gaan. Tege­lijker­tijd krijgt hij de belofte stam­va­der te wor­den van een groot volk. Het tweede hoofd­stuk gaat over de relatie tussen geloof en waar­heid en de dialoog tussen geloof en rede. In het derde hoofd­stuk gaat de paus in op de ker­ke­lijke dimensie van het geloof en in het slot­hoofd­stuk komt de maat­schap­pe­lijke bete­ke­nis van het geloof aan bod. Fran­cis­cus besluit dit deel met een medi­ta­tie over Maria. In haar, de dochter van Sion, is de lange geloofsge­schie­de­nis van het Oude Testa­ment tot vervulling geko­men.

Dit geloof vindt zijn vol­tooi­ing in het leven, het sterven en de ver­rij­ze­nis van Jezus Christus. Hij is de de­fi­ni­tieve open­ba­ring van Gods betrouw­baar­heid. Het woord dat God tot ons spreekt in Jezus  is niet een woord tussen vele maar Zijn eeuwige Woord (§ 15). Het grootste bewijs voor de betrouw­baar­heid van Christus’ liefde is Zijn dood voor ons. Jezus gaf zijn leven voor eenie­der, zelfs voor zijn vijan­den, om hun hart om te vormen. Zijn dood open­baart ons ook de betrouw­baar­heid van Gods liefde, omdat Hij van de dood is opgewekt. De paus schrijft dat Jezus niet alleen de hoogste open­ba­ring van Gods liefde is, maar ook degene met wie wij verbon­den zijn om te geloven. Het geloof kijkt niet alleen naar Jezus, maar ziet dingen zoals Jezus deze ziet, met Zijn eigen ogen. Door het geloof delen we in zijn manier van kijken (§ 18).

Als je niet gelooft, zul je niet begrijpen (Jes. 7,9). Het geloof biedt ons toegang tot de waar­heid. In onze cultuur is er, zo schrijft de paus, een crisis van de waar­heid. We kennen enkel de natuurweten­schap­pe­lijke waar­heid. Deze is meet­baar. Andere waar­he­den zijn in onze ogen subjec­tief en hebben geen bete­ke­nis voor het alge­meen wel­zijn. De moderne mens is over­ge­le­verd aan het rela­ti­vis­me. In dit licht wijst paus Fran­cis­cus ons erop dat de reli­gi­euze waar­heid spreekt over iets dat aan ons bestaan vooraf gaat en ons op een manier kan verenigen die ons beperkt en nie­tig bewust­zijn overstijgt.

In het licht van deze waar­heid kunnen we ook iets ontwaren van ons einddoel en onze gemeen­schap­pe­lijke weg. Het geloof is een diepere manier om de waar­heid te kennen. We geloven met ons hart. In bijbelse zin is het hart de kern van de men­se­lijke persoon waar lichaam en geest samen­ko­men. Daar zijn we open voor liefde en waar­heid. Het geloof vormt de men­se­lijke persoon zodanig dat hij open komt te staan voor liefde en waar­heid. Door het geloof zien we de wer­ke­lijk­heid met nieuwe ogen.
    
Het geloof heeft een ker­ke­lijke dimensie. We geloven niet op ons zelf (§ 39). Hieraan herinnert ons het dialogaal karakter van de ge­loofs­be­lij­de­nis en de doopli­tur­gie. We tre­den binnen in de ge­meen­schap van de Kerk. We openen ons voor de ge­meen­schap van Vader, Zoon en Geest. Wie gelooft, is nooit alleen en gelo­vi­gen nodigen anderen uit om in hun vreugde te delen. Het geloof verspreidt zich van­zelf. Door de apos­to­lische Traditie komen we in contact met de oor­spron­ke­lijke her­in­ne­ring van de apos­te­len (§ 40). De Kerk biedt ons een ont­moe­ting met de levende God. We komen met Hem in contact door de sacra­menten die we in de li­tur­gie vieren. De paus ver­wijst in dit ver­band vooral naar het Doopsel en de Eucha­ris­tie.

Omdat het geloof voort­komt uit de ont­moe­ting met Gods liefde, is er een relatie tussen geloof en recht­vaar­dig­heid. Hieraan wijdt paus Fran­cis­cus zijn laatste hoofd­stuk. Het geloof helpt ons bij de opbouw van de men­se­lijke samen­le­ving. Het wijst ons op weg naar een echte broe­der­schap omdat God onze Vader is. We lezen in de heilsge­schie­de­nis dat God wil dat ie­der­een als broe­ders en zusters deelt in het geluk dat zijn vol­heid bereikt in Jezus Christus zodat we allen één zijn. Door het geloof weten mensen dat elke man of vrouw een zegen voor hen is en dat het licht van Gods gelaat op hen schijnt door de gezichten van hun broe­ders en zusters. (SRKK)